Von Holger Bunk

»Het Lichaam Blootgegeven«
Eröffnungsrede der Ausstellung im Allard Pierson Museum Amsterdam

»Het Lichaam Blootgegeven«
Tekeningen uit de collectie van de Rijksacademie 1766 – 1900

Opening: 24. Juni 2004
Speech: Holger Bunk
Location: Allard Pierson Museum Amsterdam

Geachte Dames en Heren,

wie de Rijkacademie op de Sarphatistraat 470 binnenkomt ziet rechts al in de poort van het gebouw een raam. Op het eerste gezicht kijk je daar als het ware toevallig naar de opslag van de historische academische gipsbeelden. Wat de academie bij het binnenkomen dus laat zien is haar geschiedenis: Een verzameling beelden die ooit voor het tekenonderwijs werd gebruikt en nu al lang als museaal kan worden beschouwd en als beeld van een waardige traditie. – Want dat weet de bezoeker van de Rijksacademie wel: het gaat daar om de hedendaagse kunst die geen antieke beelden meer als voorbeelden gebruikt.

Ook een kleine tentoonstelling van voorbeelden uit de verzameling prenten tijdens de “open ateliers” op de Rijksacademie enkele jaren geleden, bleek geen verband te zijn met de nìeuwe kunstwerken. Het was een gelegenheid om weer eens naar de lange traditie van de Rijkacademie te verwijzen en niet alleen de kunst van nu te laten zien.

Maar wat hebben publiek en kunstenaars van heden en de deelnemers van de “Rijks” die de kunstenaars van morgen kunnen worden voor belangstelling voor de geschiedenis van de academies, de geschiedenis van de kunst en de ontwikkeling daarvan sinds de klassieke oudheid?

Ik zal probeeren uitteleggen welk verband ik er met de academische traditie in kan zien en waarom ik denk dat deze tentoonstelling ook van belang voor de hedendagse kunstenaar kan zijn. Kunstopleiding op de academies van toen verschilde duidelijk van de vrije opvattingen van nu. Het lijkt zelfs als of er vandaag geen echt onderwijs meer kan worden gegeven, omdat wij nu alleen nog de individueele ontwikkeling van de persoonlijkheid van de jonge kunstenaar kunnen ondersteunen.

Ik wil mij er niet mee bemoeíen of het te burgerlijk is om ambachtelijke vaardigheden te leren. Het is namelijk zo’n eenvoudig verhaal van “toén gedisciplineerd maar minder geinformeerd en héden andersom”. Want als je nauwkeurig kijkt bestaat er tot op de dag van vandaag naast de kunst van de moderne en snelle beelden oók kunst met een historisch bewustzijn. Bewustzijn van de band tussen de ambachtelijke kant en theorie en wetenschap.

Dit soort “tráditioneele” kunst is bij wijze van spreken overspoeld door de spectaculaire stroom van de aan de massamedias gerelateerde kunst. De “traditioneele” kunst heeft een ander tempo om op kunst en wetenschap te reageren en heeft meer continuiteit om historische lijnen doortetrekken.

Daarom alleen al vind ik deze tentoonstelling interessant en ondanks het feit dat de getoonde tekeningen historisch genoemd moeten worden, geloof ik erin dat zij voor figuratieve kunst en het mensbeeld van nu van betekenis is. Alle kunstenaars doen er goed aan om zo veel mogelijk kennis te verwerven. Als kunstenaar weet je dat je nauwkeurig onderzoek van de wetenschapper nodig hebt om je spontane en misschien ongewone persoonlijke observatie te structureren.

Wat mij betreft, vind ik het een goed idee om kunst en wetenschap (of “theorie”) in gezamelijke projecten bij elkaar te brengen. Maar vaak word het als uitzondering beschouwd als kunst en wetenschap coöpereren.

Ik vertelde bijvoorbeeld op de kunstacademie in Stuttgart, waar ik les geef, dat ik een rede voor de opening van deze tentoonstelling moest schrijven. Daarop kreeg ik van een professor kunstgeschiedenis een reactie die bijna een beetje jaloers klonk: “Wat zijn de Musea en Universiteiten in Nederland toch open en flexibel, dat studenten een tentoonstelling mogen maken en teksten over de tekeningen voor het publiek mogen schrijven.”

Toen pas besefte ik wat voor een privilége het is, om deeltenemen aan een tentoonstelling in het Allard Pierson Museum georganiseerd door studenten kunstgeschiedenis van Dr. Rachel Esner, docent kunstgeschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. En er is trouwens ook een catalogus verschenen, die echt de moeite waard is en aanleiding zal geven om de Nederlandse traditie in beeld en tekst met die van andere landen te vergelijken.

Soms bezoeken kunststudenten van de Akademie der Bildenden Künste Stuttgart met mij de verzameling van het prentenkabinet van de Staatsgalerie Stuttgart om tekeningen en prenten van figuratief werk en ook van academische modeltekeningen te bekijken. Maar wij zijn ons ervan bewust dat wij een kleine groep van “nerds”, van specialisten zijn, als wij daar tekeningen laten uitzoeken en daarover diskussiëeren: Ik zelf ben, geloof ik de enige hoogleeraar voor modeltekenen en -schilderen op een duitse kunstacademie (op zij Duits heet dat: “Professor für Aktzeichnen und -malen”). Ik zelf vindt dat ouderwets en collega’s lachen om die achterhaalde titel, die nu eenmaal in mijn contract staat. En toch vind ik het zinvol mijn werk te doen als specialist voor de verbeelding van de mens in de kunst, het mensbeeld dat meestal veel te mákkelijk gebruikt word zonder de complexiteit en de mogelijke rijkdom ervan te doorgronden.

De studenten weten dat wij de tekeningen bekijken om er voor onze eigentijdse werken iets ervan te leeren, voor onze vaardigheden van het tekenen zelf éen als onderdeel van ons eigen concept van kunst. Maar in tegenstelling tot de traditionele academische kunstenaar of docent geloven wij er zeker niet in, dat welke academie dan ook, mag bepalen of vastleggen hóe een mens in de kunst getekend moet worden. Of op welke manier daarin word les gegeven. Het is vanzelfsprekend dat wij dit vandaag aan de verantwoordelijkheid van de kunstenaar als individu overlaten. Daarom verschilt het maken van tekeningen tegenwoordig zo enorm van wat wij hier in de tentoonstelling te zien krijgen.

Het is onze taak om de geschiedenis serieus te nemen en bij het bekijken van deze tekeningen zie ik een rijkdom aan vaardigheden waar wij iets aan kunnen hebben, ondanks de strictheid en tucht van die tekencultuur. Voordat men naar een levend model mocht tekenen moest je eerst naar prenten, “spiermannen” en gipsen tekenen. Pas later mocht je de stap van ambacht naar kunst maken. Een wereld met een duidelijke academische hierarchie: Eerst discipline en overwinnen, dan verfijnen en verheffen.

De verschillende opvattingen van de ontwikkeling van kunst, binnen en buiten de academie leidde er in de loop van de tijd toe, dat kunst steeds minder aan de waarden van de academici gekoppelt was.

Ik noem een paar voorbeelden uit tentoonstelling en catalogus:

  1. De tekening van Carl Müller naar een gips van de “Borghesische Vechter” laat zien hoe proporties en anatomie, verkorte lichamsdelen en licht, goed overeenkomen. Het doel is nog geheel in de academische traditie, een gëidealiseerde weergave van de menselijke anatomie.
  2. Bij vele van de tekeningen naar gipsen kun je zien dat er een conflict ontstaat tussen de academische taak en de hoge kunst. Voorbeeld is de mooie tekening van Johannes Veldhuizen uit 1848 van Michelangelo´s “pietá”. Als de mariafiguur van het beeld ontbreekt wint het aan academische didaktiek van de kunst.
  3. Nú zouden wij ook het verhaal van Jan Sluiters anders beoordelen. Zijn studiebeurs werd ingetrokken toen hij in 1904 de Prix de Rome had gewonnen om de klassieke oudheid te bestudeeren, maar hij ging liever naar Parijs om een eigen stijl te ontwikkelen.

Het is de kwaliteit van deze verzameling tekeningen in de tentoonstelling dat je de ontwikkeling kunt volgen van academische pose tot het tekenen van de werkelijke en reëele mens, van ambachtelijke methodiek naar artistieke vrijheid, van de hechte groep van academici naar de vrije verantwoordelijkheid van de individueele kunstenaar. Je kunt dus nagaan, op welke manier een verandering in de kunst een langzame intocht had.

Maar ook verzet tegen de historische academie leek onvermijdelijk. Vergeleken met de academische methode was het realisme een vooruitgang. Vanuit onze gewoonte van kijken is het moeilijk zich intedenken wat voor een opschudding realistische tekeningen en schilderijen van het menselijke lichaam veroorzaakten. Later in de geschiedenis werd het realisme echter graag gebruikt door totalitaire regimes. Wij zijn de, als academisch beschouwde griekse of romeinse idealen ontgroeit en denken vrij te zijn van het zogenaamde “platte realisme”. Als wij de ontwikkeling van academisme tot realisme zoals je dat in deze tentoonstelling kunt zien als een uitsnede van de geschiedenis van de emancipatie van het mensbeeld beschouwen en als een onderdeel van een historische vooruitgang, blijkt dat wij nog mídden in een proces zitten om het te idealistische of zelfs ideologische beeld van de mens te scheiden van een meer realístische visie.

In onze tijd is het moeilijk om de verleidingen van de afbeel-dingen van het zogenoemde perfecte naakte lichaam zoals wij dat ook hebben gezien in de academische kunst te ontlopen. We worden gewenst of ongewenst overspoeld met beelden daarvan. De quantiteit heeft het bijna gewonnen van de qualiteit. Kan de strijd voor de realiteit het nog winnen van het clichée van het perfecte lichaam?